40. estime que l'octroi d'un soutien financier accru à la mobilité des étudiants doit être assorti d'un engagement à veiller à ce que ces dépenses produisent réellement un effet supplémentaire; relève que, du fait de l'insuffisance des aides à la mobilité des étudiants, ce sont en général les étudiants issus des milieux plus aisés qui ont pu jusqu'ici bénéficier des actions de mobilité; invite instamment les États membres à garantir un accès réel à ces aides, en tenant compte des besoins financiers des candidats conformément à la définition de la notion de "besoin" retenue dans les dispositifs nationaux de soutien;
40. is van mening dat tegenover een ruimere financiële ondersteuning van de mobiliteit onder studenten verlangd mag worden dat deze uitgaven ook een feitelijke meerwaarde sorteren; stelt vast dat de mobiliteitssubsidies voor studenten ontoereikend zijn, wat ertoe heeft geleid dat tot dusverre vooral studenten uit welvarender milieus van deze regelingen hebben kunnen profiteren; dringt er bij de lidstaten op aan te zorgen voor een reële toegang tot deze subsidies, en daarbij rekening te houden met de financiële behoeften van de aanvragers, uitgaande van de definitie van "behoeften" in de nationale steunregelingen;