B. considérant que le référendum sur la constitution s'est tenu les 14 et 15 janvier 2014 avec une participation de 38,6 % des électeurs, dont 98,1 % se sont prononcés en faveur du projet; que les jours précédant le référendum ont été marqués par des actes de violence et par le harcèlement
et l'arrestation de militants faisant campagne pour un vote "contre", ce qui s'est traduit par un débat public unilatéral à l'approche du référendum; que la vice-présidente / haute représentante Catherine Ashton a déclaré que "l'Union n'est pas en mesure d'évaluer de manière approfondie la conduite du référendum ni de vérifier les allégations d'irrég
...[+++]ularités, mais celles-ci ne semblent pas avoir fondamentalement eu d'influence sur le résultat"; B. overwegende dat op 14 en 15 januari 2014 het referendum over de grondwet plaatshad, met een opkomst die 38,6 % bedroeg waarvan 98,1 % vóór de grondwet stemde; overwegende dat de aanloop naar het referendum werd verstoord door gewelddaden en dat actievoerders die opriepen om nee te stemmen, werden lastiggevallen e
n gearresteerd, hetgeen geleid heeft tot een eenzijdig maatschappelijk debat in de aanloop naar het referendum; overwegende dat de EU volgens een verklaring van de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger Catherine Ashton niet in een positie verkeert om een grondige beoordeling te maken van de manier waarop het referendum is ge
...[+++]houden of om meldingen van onregelmatigheden te controleren, maar dat de eventuele onregelmatigheden het resultaat niet fundamenteel lijken te hebben beïnvloed;