Dans l'arrêt n° 25/92 de la Cour, considérant 4.B.4, il est expliqué que tant le Conseil flamand de l'enseignement que le ministre compétent doivent exercer la compétence qui leur est attribuée par l'article 3, dans le respect du principe d'égalité en matière d'enseignement, tel qu'il est garanti en particulier par l'article 24, 4, de la Constitution.
In het arrest nr. 25/92 van het Hof, overweging 4.B.4, is verduidelijkt dat zowel de Vlaamse Onderwijsraad als de bevoegde minister hun door dat artikel 3 toegekende bevoegdheid moeten uitoefenen met inachtneming van het gelijkheidsbeginsel inzake onderwijs, zoals inzonderheid gewaarborgd door artikel 24, 4, van de Grondwet.