Art. 5. En cas de décès des deux parents ou lorsque ceux-ci relèvent du statut de la minorité prolongée ou sont déclarés incapables, la personne exerçant la tutelle à l'égard de l'enfant décide d'accepter ou de refuser l'autopsie aux mêmes conditions et suivant les mêmes règles applicables aux parents, étant entendu que les personnes déclarées en état de minorité prolongée ou incapables, seront associées le plus possible et suivant leur faculté de jugement au processus de décision.
Art. 5. Als beide ouders overleden zijn of vallen onder het statuut van verlengde minderjarigheid of onbekwaam verklaard zijn, beslist de persoon die de voogdij uitoefent ten aanzien van het kind de autopsie te aanvaarden of te weigeren, onder dezelfde voorwaarden en volgens dezelfde regels die van toepassing zijn op de ouders, met dien verstande dat de personen die in staat van verlengde minderjarigheid of onbekwaam verklaard zijn zoveel mogelijk en in verhouding tot hun begripsvermogen betrokken worden bij het beslissingsproces.