Art. 4. § 1. Lorsque l'ensemble des ressources constitue un montant intermédiaire entre celui du plafond fixé à l'article 2 et celui du plancher fixé à l'article 4, § 2, le montant de l'allocation est fixé en affectant le montant maximum, correspondant à la situation du candidat, d'un coefficient K obtenu en divisant le montant du plancher par les revenus de référence; le coefficient K est arrondi à la 2e décimale.
Art. 4. § 1. Indien het geheel van de inkomsten een tussenbedrag is dat gelegen is tussen het maximumbedrag bedoeld in artikel 2 en het minimumbedrag bedoeld in artikel 4, § 2, wordt het bedrag van de toelage vastgesteld door het maximumbedrag dat gebaseerd is op de toestand van de kandidaat, met een coëfficiënt K te voorzien die verkregen wordt door het minimumbedrag te delen door de referentie-inkomsten; de coëfficiënt K wordt op de 2 decimaal afgerond.