Cette disposition prévoit qu'en « matière de recouvrement amiable de dettes est interdit tout comportement ou pratique qui porte atteinte à la vie privée du consommateur ou est susceptible de l'induire en erreur, ainsi que tout comportement ou pratique qui porte atteinte à sa dignité humaine » et que sont « notamment interdits (..) l'encaissement de montants non prévus ou non légalement autorisés » (article 3, § 2, 4 tiret).
De bepaling luidt dat « in het kader van een minnelijke invordering van schulden iedere gedraging of praktijk die het privéleven van de consument schendt of hem kan misleiden, alsook iedere gedraging of praktijk die een inbreuk maakt op zijn menselijke waardigheid [wordt] verboden » en dat « in het bijzonder [worden] verboden (..) de inning van niet voorziene of niet wettelijk toegestane bedragen » (artikel 3, § 2, 4e streepje).