Par cette disposition, le législateur entendait aménager la situation fiscale des contribuables séparés ayant des enfants communs en cohérence avec l'article 374 du Code civil qui prévoyait l'exercice conjoint de l'autorité parentale (Doc. parl., Chambre, 1998-1999, n° 2073/1, p. 1).
Met die bepaling wou de wetgever de fiscale situatie van gescheiden belastingplichtigen met gemeenschappelijke kinderen aanpassen in samenhang met artikel 374 van het Burgerlijk Wetboek dat voorzag in de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag (Parl. St., Kamer, 1998-1999, nr. 2073/1, p. 1).