Dans l'exposé des motifs, le gouvernement a développé, notamment sur la base de l'arrêt précité, une argumentation pour justifier sa décision de ne pas suivre l'avis du Conseil d'État aux termes duquel « le droit de réponse et de réplique s'exerçant par la voie de la radio ou de la télévision échappe à la compétence du législateur fédéral pour ressortir à celle du législateur communautaire, ceci conformément à l'article 4, 6º, de la loi spéciale du 8 août 1980 de réformes institutionnelles (5) ».
In de memorie van toelichting heeft de regering, onder meer op grond van het bovenvermelde arrest, een argumentatie uitgewerkt ter verantwoording van haar beslissing om in te gaan tegen het advies van de Raad van State die stelde dat « overeenkomstig artikel 4, 6º, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen het recht van antwoord en van repliek dat via radio of televisie wordt uitgeoefend een aangelegenheid van de wetgevers van de gemeenschappen is en niet van de federale wetgever (5) ».