3.3. Détermination de la teneur en azote de la paracaséine après minéralisation selon la méthode de Kjeldahl, visée dans la norme ISO 8968-2:2001/FIL 20 A 1986; calcul de la quantité de lait écrémé en poudre présente sur la base d’une teneur minimale en caséine de 27,5 % (voir point 8.1).
3.3. Het stikstofgehalte van het paracaseïneneerslag wordt volgens de Kjeldahl-methode, zoals beschreven in ISO 8968-2:2001/IDF 20-2:2001, bepaald; de hoeveelheid mageremelkpoeder wordt op basis van een minimaal caseïnegehalte van 27,5 % berekend (zie 8.1).