3. Lorsque l’apparition ou la progression d’une maladie animale ou d’une zoonose recensées en vertu de l’article 10 risquent de menacer le statut sanitaire de l’Union, et afin de prémunir celle-ci contre l’introduction de l’une de ces maladies ou zoonoses sur son territoire, les États membres peuvent inclure dans leurs programmes nationaux des mesures destinées à être appliquées sur le territoire de pays tiers voisins, en coopération avec les autorités de ces pays.
3. Indien het uitbreken of de verspreiding van een van de krachtens artikel 10 in een lijst opgenomen dierziekten en zoönosen waarschijnlijk een bedreiging voor de gezondheidsstatus van de Unie inhoudt, kunnen de lidstaten, om de Unie tegen de insleep van een van die ziekten of zoönosen te beschermen, in hun nationale programma’s maatregelen opnemen die in samenwerking met de autoriteiten van aangrenzende derde landen op het grondgebied van die landen zullen worden uitgevoerd.