11. déplore la crise majeure du logement en Haïti; souligne que la relocalisation des sans-abri, installés pour la plupart dans des camps de fortune, principalement dans la capitale, Port‑au‑Prince, se heurte au manque de terrains disponibles, à un système foncier inexistant et à la mainmise de la diaspora sur de nombreuses parcelles, et en appelle à la volonté politique des autorités haïtiennes de prendre des dispositions volontaristes, notamment d'expropriation;
11. betreurt de omvangrijke woningnood in Haïti; onderstreept dat de huisvesting van daklozen, die voor het merendeel zijn ondergebracht in provisorische kampen, voornamelijk in de hoofdstad Port-au-Prince, vastloopt vanwege een gebrek aan beschikbare terreinen, een onbestaand kadaster en het feit dat talrijke percelen in het bezit zijn van de diaspora; doet een beroep op de politieke wil van de Haïtiaanse autoriteiten om doortastende maatregelen te nemen, met name op het stuk van onteigening;