La juridiction a quo demande si le fait que les immeubles de la Chambre des représentants qui sont nécessaires ou qui sont intrinsèquement liés aux activités de la Chambre des représentants soient soumis à la taxe régionale introduite par l'ordonnance du 23 juillet 1992, alors que les bâtiments visés par la disposition en cause en sont exonérés, est compatible avec le principe d'égalité et de non-discrimination, garanti par les articles 10 et 11 de la Constitution.
Het verwijzende rechtscollege vraagt of het bestaanbaar is met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie, gewaarborgd bij de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, dat de gebouwen van de Kamer van volksvertegenwoordigers die noodzakelijk zijn voor of inherent verbonden zijn met de werkzaamheden van de Kamer van volksvertegenwoordigers onderworpen zijn aan de gewestbelasting die bij de ordonnantie van 23 juli 1992 is ingevoerd, terwijl de gebouwen bedoeld bij de in het geding zijnde bepaling daarvan zijn vrijgesteld.