Un commissaire appuie cette suggestion en se basant sur la définition retenue par la Cour de cassation dans son arrêt du 3 octobre 1996 selon lequel « een VZW die noch haar verrijking noch een rechtstreekse of onrechtstreekse winst voor haar leden nastreeft, kan weliswaar een bijkomstige bedrijvigheid uitoefenen, op voorwaarde echter dat die bedrijvigheid noodzakelijk is voor het verwezenlijken van het onbaatzuchtig doel van de vereniging en dat laastgenoemde die winst geheel aan dat doel besteedt ».
Een commissielid steunt dit voorstel en verwijst daarbij naar de definitie die door het Hof van Cassatie in zijn arrest van 3 oktober 1996 werd gehanteerd : « een VZW die noch haar verrijking noch een rechtstreekse of onrechtstreekse winst voor haar leden nastreeft, kan weliswaar een bijkomstige bedrijvigheid uitoefenen, op voorwaarde echter dat die bedrijvigheid noodzakelijk is voor het verwezenlijken van het onbaatzuchtig doel van de vereniging en dat laatstgenoemde die winst geheel aan dat doel besteedt ».