En
effet, dans l'arrêt cité, la Cour de cassa- tion a jugé que les " modalités similaires" sont conte- nues dans les circonstances de fait comme défini à l'article 3, 2°, de l
'arrêté royal du 28 novembre 1969 et que tous les artistes de spectacles qui répondent à la définition de l'article 3, 2°, précité, sont censés être des personnes qui fournissent contre rémunération des prestations du travail sous l'autorité d'une autre personne et exécutent donc un travail selon des moda- lités similaires à celles d'un cont
...[+++]rat de louage de tra- vail.
In het aangehaalde arrest oordeelde immers het Hof van cassatie, dat de " gelijkaardige voorwaarden" besloten liggen in de feitelijke omstan- digheden zoals omschreven in artikel 3, 2°, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 en dat alle schouwspelartiesten die aan de omschrijving van het genoemde artikel 3, 2°, beantwoorden, geacht worden personen te zijn die tegen loon arbeidsprestaties onder het gezag van een ander persoon verrichten en dus arbeid verrichten in gelijkaardige voorwaarden als die van een arbeidsovereenkomst.