Les agents affectés dans des services régionaux (voir points 1.2 et 1.3) dont le siège se trouve donc dans la région de langue française ou néerlandaise doivent prouver une connaissance approfondie de la langue de la région linguistique correspondante.
Ambtenaren tewerkgesteld in gewestelijke diensten (zie punten 1.2 en 1.3., waarvan de zetel zich dus bevindt in het Franse of het Nederlandse taalgebied, dienen een grondige kennis te bewijzen van de taal van het overeenstemmende taalgebied.