Aux degrés inférieurs, avec une proportion de 55 % de francophones contre 45 % de néerlandophones, il y avait un important déséquilibre au troisième degré de la hiérarchie (19 francophones – 10 néerlandophones, soit une proportion de 65,52 % de francophones contre 34,48 % de néerlandophones).
Bij de lagere trappen, met een verhouding van 55% Franstaligen tot 45 Nederlandstaligen, was er een belangrijke evenwichtsverstoring op de derde trap van de hiërarchie (19 Franstaligen - 10 Nederlandstaligen, zegge een verhouding van 65,52% Franstaligen tot 34,48% Nederlandstaligen).