Le juge a quo demande à la Cour si les articles 53, alinéa 1, 2°, et 60 du Code des droits d'enregistrement, d'hypothèque et de greffe, a
vant leur insertion dans l'article 2.9.4.2.1, § 2, 2° et 5°, b), du Code flamand de la fiscalité, violent l'article 22 de la Constitution, combiné avec l'article 8 de la Convention européenne des droits de l'homme et compte tenu des articles 21, 45, 49 et 63 du Traité sur le
fonctionnement de l'Union, « en ce qu'ils prévoien
t une domiciliation obligatoire ...[+++] et une durée obligatoire de cette domiciliation avant de pouvoir obtenir et conserver l'exonération des droits d'enregistrement ».De verwijzende rechter wenst van het Hof te vernemen of de artikelen 53, eerste lid, 2°, en 60 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, vóór de invoeging ervan in artikel 2.9.4.2.1, § 2, 2° en 5°, b), van de Vlaamse Codex Fiscaliteit, artikel 22 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voo
r de rechten van de mens en rekening houdend met de artikelen 21, 45, 49 en 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie schenden, « doordat zij in een verplichte domiciliëring en een verplichte duur van domiciliëring voorzien om de vrijstelling van de re
gistratier ...[+++]echten te kunnen bekomen en behouden ».