Il ressort des développements de la requête portant le recours en annulation que la Cour est interrogée sur la compatibilité, avec les articles 10, 11 et 24, § 4, de la Constitution, de l'article 21bis, § 3, 9°, du décret du 4 janvier 1999, en ce que cette disposition crée une différence de traitement entre deux catégories de personnes qui, le 1 septembre 2012, occupaient temporairement un emploi de proviseur : d'une part, celles qui occupaient un emploi vacant et, d'autre part, celles qui occupaient un emploi non vacant.
Uit de uiteenzetting van het verzoekschrift houdende het beroep tot vernietiging blijkt dat het Hof wordt ondervraagd over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10, 11 en 24, § 4, van de Grondwet, van artikel 21bis, § 3, 9°, van het decreet van 4 januari 1999, in zoverre die bepaling een verschil in behandeling doet ontstaan tussen twee categorieën van personen die op 1 september 2012 tijdelijk een ambt van provisor bekleedden : enerzijds, diegenen die een vacante betrekking bekleedden en, anderzijds, diegenen die een niet-vacante betrekking bekleedden.