Tel que mis en évidence par la Cour constitutionnelle dans son arrêt nº 32/2010 du 30 mars 2010, il est admis que les exploitants nucléaires visés à l'article 2, 5º, de la loi du 11 avril 2003 sur les provisions constituées pour le démantèlement des centrales nucléaires et pour la gestion des matières fissiles irradiées dans ces centrales et les sociétés ayant une quote-part dans la production industrielle d'électricité à partir de la fission de combustibles nucléaires visées par l'article 24, § 1 , de cette même loi du 11 avril 2003 ont bénéficié, et bénéficient encore, d'une situation avantageuse.
Zoals werd aangetoond door het Grondwettelijk Hof in zijn arrest nr. 32/2010 van 30 maart 2010, werd erkend dat de kernexploitanten bedoeld in artikel 2, 5º van de wet van 11 april 2003 betreffende de voorzieningen aangelegd voor de ontmanteling van de kerncentrales en voor het beheer van splijtstoffen bestraald in deze kerncentrales en de vennootschappen die een aandeel hebben in de industriële productie van elektriciteit door splijting van kernbrandstoffen bedoel in artikel 24, § 1 van dezelfde wet van 11 april 2003 genoten hebben en genieten van een voordelige situatie.