La juridiction a quo demande si l'article 35, § 4, alinéa 5, de la loi du 20 juillet 1990 est compatible avec les articles 10 et 11 de la Constitution, en ce que, en cas de renvoi des poursuites, d'acquittement, d'absolution ou de condamnation conditionnelle, la restitution du cautionnement est ordonnée, sauf prélèvement des frais extraordinaires auxquels le défaut de se présenter aura pu donner lieu, alors qu'en cas d'extinction de l'action publique pour cause de prescription, la restitution du cautionnement n'est pas prévue.
Het verwijzende rechtscollege vraagt of artikel 35, § 4, vijfde lid, van de wet van 20 juli 1990 bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre in geval van buitenvervolgingstelling, vrijspraak, ontslag van rechtsvervolging of voorwaardelijke veroordeling, de teruggave van de borgsom wordt bevolen, onder afhouding van de buitengewone kosten waartoe de niet-verschijning aanleiding mocht hebben gegeven, terwijl in geval van verval van de strafvordering wegens verjaring niet in de teruggave van de borgsom wordt voorzien.