Le texte considère également qu'à tout le moins, dans le cadre de son fonctionnement, l'institution nationale doit, entre autres, « [.] [e]ntretenir une concertation avec les autres organes juridictionnels ou non, chargés de la promotion et de la protection des droits de l'homme (notamment ombudsmen, médiateurs, ou d'autres organes similaires) » (24) .
In de tekst wordt eveneens gesteld dat op zijn minst, in het kader van haar werking, de nationale instelling « onder andere overleg moet plegen met de andere al dan niet rechterlijke organen, belast met de bevordering en de bescherming van de rechten van de mens (inzonderheid ombudsmannen, bemiddelaars, of andere soortgelijke organen) » (24) .