En effet, la circonstance que certains assurés sociaux peuvent ou non bénéficier de la prescription biennale de l'action en récupération des prestations indûment octroyées dépend non seulement de
l'information de l'organisme assureur par l'assuré social d'une procédure tendant à l'établissement d'un droit qui ne peut être cumulé, mais également d'autres éléments de fait, qui ne résultent pas de la disposition en cause mais de son application, et qu'il n'appartient pas à la Cour de prendre en considération, tels que l'information éventuelle de l'organisme
assureur par d'autres voies, l'attitude de
...[+++] l'organisme assureur quant à une suspension éventuelle de la prescription, voire l'existence de manoeuvres frauduleuses dont serait responsable celui qui en a profité, puisque dans cette hypothèse, le délai de prescription est porté à cinq ans, en vertu de l'article 174, alinéa 3, de la loi du 14 juillet 1994.De omstandighei
d dat sommige sociaal verzekerden al dan niet de tweejarige verjaring van de vordering tot terugvordering van de ten onrechte verleende prestaties kunnen genieten, hangt immers niet alleen af van het feit of de sociaal verzekerde de verzekeringsinstelling inlicht over een procedure die strekt tot de vestiging van een niet-cumuleerbaar recht, maar ook van andere feitelijke gegevens, die niet uit de in het geding zijnde bepaling maar uit de toepassing ervan blijken, en waarvoor het niet aan het Hof staat om ze in aanmerking te nemen, zoals de mogelijke informatieverstrekking aan de verzekeringsinstelling via andere kanalen,
...[+++]de houding van de verzekeringsinstelling in verband met een mogelijke schorsing van de verjaring, of zelfs het bestaan van bedrieglijke handelingen waarvoor hij wie ze tot baat strekte, verantwoordelijk zou zijn, vermits in dat geval de verjaringstermijn op vijf jaar wordt gebracht, krachtens artikel 174, derde lid, van de wet van 14 juli 1994.