Selon cette méthode, un produit résultant de l’ouvraison ou de la transformation de matières non originaires importées serait considéré comme originaire si la valeur ajoutée dans le pays (ou dans la région en cas de cumul) est au moins égale à un certain seuil (une «teneur en valeur locale ou régionale» minimale), exprimé en pourcentage du coût de production net du produit final.
Dit betekent dat een product dat het resultaat is van de be- of verwerking van niet van oorsprong zijnde materialen als van oorsprong in een bepaald land (of een bepaalde regio in geval van cumulatie) wordt beschouwd indien de waarde die in dat land (in die regio) wordt toegevoegd ten minste een bepaald percentage is van de nettoproductiekosten van het product (“minimale lokale of regionale inbreng”).