Les membres du personnel visés au § 1 , qui, sur la base de la réglementation en vigueur avant le 1 septembre 2015, étaient porteurs, par disposition organique ou par mesure transitoire, d'un titre jugé suffisant pour la fonction de maître de religion orthodoxe, et qui, à compter du 1 septembre 2015, ne sont pas porteurs d'un titre jugé suffisant pour la fonction de maître de religion orthodoxe, sont jugés être porteurs d'un titre jugé suffisant pour la fonction de maître de religion orthodoxe.
De personeelsleden, vermeld in paragraaf 1, die op basis van de reglementering die voor 1 september 2015 van kracht was, organiek of via overgangsmaatregelen in het bezit waren van een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs voor het ambt van leermeester orthodoxe godsdienst, en vanaf 1 september 2015 geen voldoende geacht bekwaamheidsbewijs hebben voor het ambt van leermeester orthodoxe godsdienst, worden geacht in het bezit te zijn van een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs voor het ambt van leermeester orthodoxe godsdienst.