1. Tout État peut, au moment de la signature ou au moment du dépôt de son instrument de ratification, d'acceptation, d'approbation ou d'adhésion, déclarer faire usage d'une ou plusieurs réserves figurant aux articles 2, paragraphe 2; 6, paragraphe 4; 14, paragraphe 3, 21, paragraphe 2; 25, paragraphe 3; et 32, paragraphe 2.
1. Iedere Staat kan op het tijdstip van ondertekening of bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding verklaren dat hij een voorbehoud maakt als bedoeld in artikel 2, tweede lid, artikel 6, vierde lid, artikel 14, derde lid, artikel 21, tweede lid, artikel 25, derde lid, en artikel 32, tweede lid.