Sur le fond, le requérant estime qu'eu égard aux conditions de recrutement parallèles des magistrats et des membres civils du conseil de guerre en campagne, telles qu'elles étaient applicables avant l'adoption de la loi du 18 juillet 1991, il n'existe pas de justification raisonnable au fait que cette loi établisse une distinction selon que le mandat des intéressés a pris fin par suite d'une démission honorable pour cause d'incompatibilité, ou par suite de l'expiration d'un mandat temporaire.
Wat de grond van de zaak betreft, meent de verzoeker dat gezien de gelijklopende aanwervingvoorwaarden voor de magistraten en de burgerlijke leden van de krijgsraad te velde, zoals die van toepassing waren vóór de totstandkoming van de wet van 18 juli 1991, er geen redelijke verantwoording bestaat voor het feit dat in die wet een onderscheid wordt gemaakt naargelang het mandaat van de betrokkenen een einde heeft genomen door eervol ontslag wegens onverenigbaarheid, dan wel door het verstrijken van een tijdelijk mandaat.