La culture des plantes visées au paragraphe 1 , alinéa 2, est autorisée si la parcelle contiguë située dans le prolongement de la partie en pente de la parcelle à risque est soit : 1° une prairie, un boisement ou un bois pour autant que la parcelle contiguë ait une largeur minimale de six mètres; 2° une culture déclarée comme bande enherbée pour autant que la couverture de la parcelle contiguë ait été implantée avant le 30 novembre de l'année précédente et que la parcelle contiguë réponde aux conditions visées au paragraphe 2.
De teelt van de gewassen bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, wordt toegelaten als het aangrenzende perceel dat gelegen is in de verlenging van het hellende gedeelte van het risisoperceel bestaat uit : 1° hetzij een weide, een bebossing of een bos voorzover het aangrenzende perceel minstens zes meter breed is; 2° hetzij een gewas aangegeven als grasstrook voor zover de bedekking van dat aangrenzende perceel aangeplant is vóór 30 november van het voorafgaande jaar en op voorwaarde dat het aangrenzende perceel aan de in paragraaf 2 bedoelde voorwarden voldoet.