Cette présomption peut notamment être réfutée s'il peut être démontré que la volonté persistante de tenir un ménage commun faisait défaut et que les parties qui invoquent cette cohabitation ininterrompue ne peuvent démontrer qu'elles ont contribué dans une mesure acceptable aux frais du ménage commun » (Doc. parl., Parlement flamand, 1999-2000, n° 277/1, p. 4; voy. également : ibid., n° 277/4, p. 3).
Dit vermoeden kan onder meer weerlegd worden indien aangetoond kan worden dat de voortgezette wil om een gemeenschappelijke huishouding te voeren ontbrak en dat de partijen die de ononderbroken samenwoonst inroepen niet kunnen aantonen dat zij in een aanvaardbare mate hebben bijgedragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding » (Parl. St., Vlaams Parlement, 1999-2000, nr. 277/1, p. 4; zie ook : ibid., nr. 277/4, p. 3).