La première question préjudicielle concerne la compatibilité de l'article 162bis du Code d'instruction criminelle, inséré par la loi du 21 avril 2007 relative à la répétibilité des honoraires et des frais d'avocat, avec les articles 10 et 11 de la Constitution, combinés ou non avec l'article 6 de la Convention européenne des droits de l'homme et avec les articles 14.2 et 14.3, littera g), du Pacte international relatif aux droits civils et politiques, en ce que le prévenu condamné est
tenu de payer à la partie civile l'indemnité de procédure visée à l'article 1022 du Code judiciaire, alors que la partie civile, lorsq
...[+++]u'elle succombe ou lorsqu'elle succombe sur quelque chef, n'est pas tenue de payer l'indemnité de procédure au prévenu.De eerste prejudiciële vraag betreft de bestaanbaarheid van artikel 162bis van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd bij de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met de artikelen 14.2 en 14.3, littera g), van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, doordat de beklaagde die wordt veroordeeld, is gehouden tot het betalen van de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek
aan de burgerlijke partij ...[+++], terwijl de burgerlijke partij die in het ongelijk wordt gesteld of die omtrent enig geschilpunt in het ongelijk wordt gesteld, niet is gehouden tot het betalen van de rechtsplegingsvergoeding aan de beklaagde.