2. « Considérant que la majoration visée par l'article 30bis, § 3, alinéa 3, de la loi du 27 juin 1969 révisant l'arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs, a un caractère répressif prédominant, que le mode de recouvrement de cette sanction résulte du choix du législat
eur de recourir à l'administration pour réaliser l'objectif dissuasif visé par cette disposition, et que le sursis à l'exécution d'une peine n'est pas jugé par le législateur incompatible avec une sanction administrative, l'article 30bis, § 3, alinéa 3, de la loi du 27 juin 1969 en sa version applicable jusqu'au 1 janvier 1999, viole-t-i
...[+++]l les articles 10 et 11 de la Constitution, en ce que, le justiciable qui comparaît devant le tribunal du travail, suite à une action de l'O.N.S.S. en recouvrement d'une majoration pour violation de l'article 30ter, § 3, alinéas 1 ou 2, de la loi du 27 juin 1969, ne peut prétendre à l'application de la loi du 29 juin 1964 et en particulier à l'application du sursis, alors que tout autre prévenu susceptible d'être condamné au terme d'une procédure pénale au sens strict menée sur la base de la loi du 27 juin 1969, et en particulier les justiciables concernés par une majoration imposée en vertu de l'article 35, alinéas 3 et 4, de la loi du 27 juin 1969, peut prétendre à l'application de la loi du 29 juin 1964 et notamment à l'application du sursis ?2. « Schendt artikel 30bis, § 3, derde lid, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, in de versie ervan die tot 1 januari 1999 van toepassing was, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, overwegende dat de bijslag bedoeld in artikel 30bis, § 3, derde lid, van de voormelde wet van 27 juni 1969 een overwegend repressief karakter heeft, dat de wijze van invordering van die sanctie voortvloeit uit de keuze van de wetgever een b
eroep te doen op de administratie om het in die bepaling beoogde doel van ontrading te verwezenlijken, en dat de wetgever
...[+++] het uitstel van de tenuitvoerlegging van een straf niet onverenigbaar acht met een administratieve sanctie, in zoverre de rechtzoekende die voor de arbeidsrechtbank verschijnt naar aanleiding van een vordering van de R.S.Z. tot invordering van een bijslag wegens schending van artikel 30ter, § 3, eerste of tweede lid, van de wet van 27 juni 1969, geen aanspraak kan maken op de toepassing van de wet van 29 juni 1964 en meer bepaald op de toepassing van het uitstel, terwijl iedere andere beklaagde die kan worden veroordeeld na afloop van een op grond van de wet van 27 juni 1969 gevoerde strafprocedure in de strikte zin, en in het bijzonder de rechtzoekenden die betrokken zijn bij een krachtens artikel 35, derde en vierde lid, van de wet van 27 juni 1969 opgelegde opslag, aanspraak kan maken op de toepassing van de wet van 29 juni 1964 en met name op de toepassing van het uitstel ?