La Cour est donc arrivée à la conclusion que cette disposition violait bel et bien les articles 10 et 11 de la Constitution en raison de l'absence de toute possibilité de contrôle judiciaire portant sur l'intérêt de l'enfant mineur non émancipé à voir établie la filiation paternelle par reconnaissance dans l'hypothèse visée à l'article 329bis, § 2, alinéa 3, du Code civil.
Het Hof is dus tot het besluit gekomen dat die bepaling wel degelijk de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt, wegens het ontbreken van iedere rechterlijke controlemogelijkheid op het belang van het minderjarige, niet-ontvoogde kind bij het vaststellen van de afstamming van vaderszijde via erkenning in de hypothese bedoeld in artikel 329bis, § 2, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek.