Dans son arrêt rendu le 23 novembre 2005 sur question préjudicielle, la Cour d'
arbitrage a répondu positivement à la question qui lui était posée de savoir s'il existait une discrimination, et par là une violation des articles 10 et 11 de la Constitution, entre les enfants majeurs dont la filiation paternelle est établie postérieurement à la filiation maternelle (par reconnaissance
ou par recherche de paternité) et les enfants majeurs qui contestent la paternité de leur père en
ce que les premiers ...[+++]peuvent conserver le nom de famille qu'ils ont toujours porté tandis que les seconds ne le peuvent pas.
In zijn arrest van 23 november 2005 gewezen na een prejudiciële vraag, heeft het Arbitragehof bevestigend geantwoord op de vraag die werd gesteld of er « een discriminatie, en daardoor een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, bestaat tussen de meerderjarige kinderen wier afstamming van vaderszijde komt vast te staan na de afstamming van moederszijde (door erkenning van of door onderzoek naar vaderschap) en de meerderjarige kinderen die het vaderschap van hun vader betwisten, in zoverre eerstgenoemden de familienaam kunnen behouden die ze steeds hebben gedragen terwijl laatstgenoemden dat niet kunnen ».