C'est par suite de l'amendement du gouvernement n° 45, déposé au Sénat (Doc. parl., Sénat, 2005-2006, n° 3-1402/5, pp. 3-5), qu'une disposition de droit transitoire a été insérée dans la loi du 1 juillet 2
006 pour permettre, tout d'abord, à l'homme qui revendique la paternité de l'enfant et qui, avant l'entrée en vigueur de la loi du 1 juillet 2006, ne pouvait pas introduire d'action en contestation de paternité, d'intenter l'action prévue par l'article 318, § 2, alinéa 1,
...[+++] du Code civil, pendant un délai d'un an prenant cours à l'entrée en vigueur de la loi (article 25, § 1, de la loi du 1 juillet 2006) :
Aansluitend op het in de Senaat ingediend amendement nr. 45 van de Regering (Parl. St., Senaat, 2005-2006, nr. 3-1402/5, pp. 3-5) is in de wet van 1 juli 2006 een bepaling van overgangsrecht ingevoegd om het, in de eerste plaats, de man die het vaderschap van het kind opeist en vóór de inwerkingtreding van de wet van 1 juli 2006 geen vordering tot betwisting van het vaderschap kon instellen, mogelijk te maken de bij artikel 318, § 2, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek bepaalde vordering in te stellen gedurende een termijn van één jaar vanaf de inwerkingtreding van de wet (artikel 25, § 1, van de wet van 1 juli 2006) :