Dans la deuxième partie de la question préjudicielle, la Cour est interrogée sur la différence qui découlerait, quant à l'administration de la preuve, de ce que, contrairement au régime prévu par l'article 58 du décret du 19 décembre 1998 qui concerne les voies régionales, sur les autres voies, le contrevenant « peut seulement être tenu de payer quelque montant que ce soit s'il est prouvé que la surcharge a causé des dégâts au revêtement routier ou, tout au moins, si l'étendue des dégâts est prouvée ».
In het tweede deel van de prejudiciële vraag wordt het Hof ondervraagd over het verschil in bewijsvoering dat zou voortvloeien uit het feit dat, in tegenstelling tot de regeling die artikel 58 van het decreet van 19 december 1998 instelt ten aanzien van gewestwegen, op andere wegen de overtreder « enkel kan gehouden zijn tot betaling van welk bedrag dan ook wanneer bewezen is dat de overlading schade aan het wegdek heeft veroorzaakt minstens dat de omvang van de schade bewezen is ».