Les parties requérantes dans l'affaire n° 6033 n'exposent nullement, dans leur troisième moyen, en quoi la circonstance que la loi attaquée « [aurait été] imposée au citoyen sans qu'aucune tendance philosophique, religieuse, éthique ou morale du pays, ni aucune instance internationale n'y ait marqué son accord » emporterait « une violation des droits de l'enfant contenus dans les articles 22bis et 23 de la Constitution ».
De verzoekende partijen in de zaak nr. 6033 zetten in hun derde middel op geen enkele wijze uiteen in welk opzicht de omstandigheid dat de bestreden wet « aan de burger [zou zijn] opgedrongen », zonder de goedkeuring vanwege « de gangbare filosofische, religieuze, ethische of morele overtuigingen in dit land » en zonder de goedkeuring van « enige instantie op internationaal niveau », zou kunnen leiden tot « een miskenning van de rechten van het kind vervat in artikel 22bis en artikel 23 van de Grondwet ».