Il ressort des motifs de la décision de renvoi que la troisième question invite la Cour à statuer sur la compatibilité de l'article 20, alinéas 1 et 2, du titre préliminaire du Code de procédure pénale avec les articles 10 et 11 de la Constitution, lus isolément ou en combinaison avec l'article 6 de la Convention européenne des droits de l'homme, en ce que cette disposition législative instaurerait une différence de traitement entre, d'une part, une personne physique décédée et, d'autre part, une société anonyme dissoute sans liquidation dans le cadre de l'opération décrite à l'article 676, 1°, du Code des sociétés.
Uit de motivering van de verwijzingsbeslissing blijkt dat in de derde vraag het Hof wordt verzocht uitspraak te doen over de bestaanbaarheid van artikel 20, eerste en tweede lid, van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre die wetsbepaling een verschil in behandeling zou instellen tussen, enerzijds, een ov
erleden natuurlijke persoon en, anderzijds, een naamloze vennootschap die zonder vereffening is ontbonden in het kader van de in artikel 676, 1°, van het Wetboek van
...[+++]vennootschappen beschreven verrichting.