1. « L'article 51 de la loi du 8 août 1997 sur les faillites viole-t-il les articles 10 et 11 de la Constitution en ce qu'il oblige les curateurs, sous peine d'intérêts de retard, à verser les deniers provenant des ventes et recouvrements à la Caisse des dépôt
s et consignations, alors que d'autres personnes qui sont appelées à gérer les deniers de tiers en bon père de famille, comme les notaires (entre autres, article 34 de la loi du 6 [lire : 16] mars 1803), les tuteurs de mineurs (article 407, § 1, 4°, du Code civil), les tuteurs de personnes déclarées sous statut de minorité prolongée (article 487octies du Code civil), les administrat
...[+++]eurs provisoires (article 488bis, f, du Code civil), les tuteurs des interdits (article 489 du Code civil) et les médiateurs de dettes (articles 1675/2 et suivants du Code judiciaire) n'ont pas cette obligation et peuvent choisir, pour la gestion des deniers qui leur sont confiés, entre la Caisse des dépôts et consignations- qui réclame cependant, pour les deniers des mineurs, des interdits et des déments, des taux d'intérêt spécifiques, différents des taux d'intérêt applicables aux fonds de faillites - et un établissement de crédit au sens de la loi du 22 mars 1993 ?1. « Schendt artikel 51 van de faillissementswet van 8 augustus 1997 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het de curatoren de verplichting oplegt, onder sanctie van de aanrekening van verwijlintresten, om de gelden afkomstig van verkopen en inning van vorderingen te storten bij de Deposito- en Consignatiekas, daar waar andere personen die geroepen zijn om gelden van derden te beheren als een goed huisvader, zoals de notarissen (onder andere artikel 34 van de wet van 6 [lees : 16] maart 1803), de voogden van minderjarigen (artikel 407, § 1, 4°,
van het Burgerlijk Wetboek), de voogden van in staat van verlengde minderjarigheid ver
...[+++]klaarde personen (artikel 487octies van het Burgerlijk Wetboek), de voorlopige bewindvoerders (artikel 488bis, f, van het Burgerlijk Wetboek) de voogden van onbekwaamverklaarden (artikel 489 van het Burgerlijk Wetboek) en de schuldbemiddelaars (artikelen 1675/2 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek), deze verplichting niet hebben en kunnen kiezen voor het beheer van de hun toevertrouwde gelden tussen de Deposito- en Consignatiekas - waar nochtans specifieke intrestvoeten voorzien zijn voor gelden van minderjarigen, onbekwaamverklaarden en krankzinnigen, onderscheiden van de intrestvoet inzake faillissementsgelden - en een kredietinstelling in de zin van de wet van 22 maart 1993 ?