Les États membres peuvent, dans le cadre des obligations de service universel et en fonction des conditions propres à chacun d'eux, arrêter des mesures spécifiques en faveur des consommateurs vivant dans des zones rurales ou géographiquement isolées pour assurer leur accès aux services visés au chapitre II, ainsi que le caractère abordable de ces services, et garantir cet accès dans les mêmes conditions, en particulier aux personnes âgées, aux handicapés et aux personnes ayant des besoins sociaux spécifiques.
De lidstaten kunnen, in het kader van de universeledienstverplichtingen en in het licht van nationale omstandigheden, specifieke maatregelen nemen ten behoeve van consumenten in plattelands- of geografisch geïsoleerde gebieden om te waarborgen dat de betrokkenen toegang hebben tot de in hoofdstuk II omschreven diensten en dat deze diensten betaalbaar zijn, alsmede om deze toegang onder gelijke voorwaarden te waarborgen, met name voor ouderen, gehandicapten en mensen met bijzondere sociale behoeften.