La Convention reconnaît aux pays côtiers, au-delà de leurs eaux intérieures, quatre zones de juridiction nationale sur les espaces maritimes qui bordent leur littoral : la mer territoriale, la zone contiguë et le plateau continental, notions bien connues, qui ont fait l'objet des conventions internationales de Genève de 1958.
Het Verdrag kent de kuststaten, buiten hun binnenwateren, op het aan hun zeekust grenzende zeegebied vier gebieden toe waarop zij hun nationale rechtsmacht kunnen uitoefenen : de territoriale zee, de aansluitende zone en het continentale plat, welbekende begrippen die het voorwerp waren van de internationale verdragen van Genève van 1958.