Lors des travaux parlementaires précédant l'adoption de la loi spéciale du 21 juillet 1971, le « patrimoine culturel » était défini comme visant notamment le « patri
moine mobilier » et comprenant « entre autres la réglementation relative à l'exportation d'oeuvres d'art; l'obligation du dépôt auprès d'une institution de droi
t public d'un ou de plusieurs exemplaires de toute publication quelconque qui est multipliée au moyen de l'imprimerie ou de procédés phonographiques ou cinématographiques; la conserv
ation obligatoire d' ...[+++]enregistrements radiophoniques ou télévisés revêtant un intérêt pour l'histoire de la civilisation; l'obligation d'inventorier et de déposer les archives appartenant à des personnes de droit public; la fixation des règles de dépôt d'archives par des personnes de droit privé » (Doc. parl., Sénat, 1970-1971, n° 400, pp. 4-5).Tijdens de parlementaire voorbereiding die aan het aannemen van de bijzondere wet van 21 juli 1971 is voorafgegaan, werd het « cultureel patrimonium » in die zin gedefinieerd dat het betrekking heeft op met name het « roerend patrimonium » en « onder meer [.] het vaststellen van regels betreffende uitvoer van kunstwerken; het verplicht maken van de n
ederlegging in een publiekrechtelijke instelling van een of meer exemplaren van om het even welke publicatie die vermenigvuldigd wordt door middel van drukkunst, door fonografische of cinematografische procédés; de verplichte bewaring van radio- en televisieopnamen van cultureel-historisch
...[+++]belang; het verplicht maken van inventaris en van de nederlegging van archieven toebehorende aan publiekrechtelijke personen; het vaststellen van de regelen volgens welke privaatpersonen archieven kunnen nederleggen [.] » omvat (Parl. St., Senaat, 1970-1971, nr. 400, pp. 4-5).