Il ressort de l'arrêt Rahman de la Cour de justice du 5 septembre 2012, mentionné en B.30.4 et en B.30.5, que les membres de la famille d'un citoyen de l'Union européenne séjournant en Belgique ne peuvent se prévaloir directement de l'article 3, paragraphe 2, a), de la directive 2004/38/CE ni pour obtenir un droit de séjour, ni pour invoquer des critères d'appréciation qui devraient, selon eux, s'appliquer à leur demande (points 18-25).
Uit het onder B.30.4 en B.30.5 vermelde arrest Rahman van het Hof van Justitie van 5 september 2012 blijkt dat de familieleden van een burger van de Europese Unie die in België verblijft, zich niet rechtstreeks op artikel 3, lid 2, onder a), van de richtlijn 2004/38/EG kunnen beroepen om een recht van verblijf te verkrijgen, noch om beoordelingscriteria aan te voeren die volgens hen op hun aanvraag moeten worden toegepast (punten 18-25).