L'examen de la constitutionnalité des dispositions attaquées, qui aboutiront à ce que les avocats dispensés de l'examen d'aptitude professionnelle se porteront candidats à une fonction de magistrat du siège, doit s'opérer en ayant égard à l'article 151, § 4, de la Constitution, lequel a consacré dans la loi fondamentale l'objectivation de l'accès à la magistrature assise et est libellé comme suit :
De beoordeling van de grondwettigheid van de bestreden bepalingen, die ertoe zullen leiden dat de van het examen inzake beroepsbekwaamheid vrijgestelde advocaten zullen kandideren voor een ambt van magistraat van de zetel, moet geschieden met inachtneming van artikel 151, § 4, van de Grondwet, dat de objectivering van de toegang tot de zittende magistratuur grondwettelijk heeft verankerd en dat als volgt luidt :