La Cour constitutionnelle, composée des présidents J. Spreutels
et A. Alen, et des juges E. De Groot, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, T. Giet et R. Leysen, assistée du greffier P.-Y. Dutilleux, présidée par le président J. Spreutels, après en avoir délibéré, rend l'arrêt suivant : I. Objet de la question préjudicielle et procédure Par arrêt du 9 octobre 2014 en cause du procureur général contre M. E.A., dont l'expédition est parvenue au greffe de la Cour le 23 octobre 2014, la Cour d'appel de Bruxelles a posé la question préjudicielle suivante : « Les articles 604 du Code judiciaire et 23 du Code de la nationalité belge, mis en rapport a
...[+++]vec l'article 23/1 du Code de la nationalité belge, instauré par la loi du 4 décembre 2012, violent-ils les articles 10 et 11 de la Constitution et/ou l'article 2.1 du Protocole n° 7 à la Convention de sauvegarde des droits de l'homme et des libertés fondamentales dès lors qu'ils ne permettent pas l'accès à un double degré de juridiction de plein exercice à des personnes qui peuvent se voir déchues de la nationalité belge en raison de condamnations prononcées pour des infractions visées à l'article 23/1, § 1 , appréhendées sous l'angle de ' manquements graves à leurs devoirs de citoyen belge ' au sens de l'article 23, § 1 , 2°, dans le cadre d'une action portée immédiatement devant la cour d'appel en application de l'article 23, § 3, et non devant le juge saisi de l'action pénale, et ce même lorsque les condamnations fondant la demande en déchéance sont antérieures à l'entrée en vigueur, le 14 décembre 2012, de l'article 23/1 du Code de la nationalité belge ?Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters E. De Groot, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, T. Giet en R. Leysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 9 oktober 2014 in zake de procureur-generaal tegen M. E.A., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 23 oktober 2014, heeft het Hof van Beroep te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden artikel 604 van het Gerechtelijk Wetboek en artikel 23 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, in samenhang gelezen met artikel 23/1 van het Wetboek
...[+++] van de Belgische nationaliteit, ingevoerd bij de wet van 4 december 2012, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en/of artikel 2.1 van het Zevende Aanvullend Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, aangezien zij de toegang tot een dubbele aanleg met volle rechtsmacht niet toestaan aan personen die van de Belgische nationaliteit vervallen kunnen worden verklaard wegens veroordelingen die zijn uitgesproken voor in artikel 23/1, § 1, bedoelde misdrijven die in ogenschouw worden genomen vanuit de invalshoek van ' ernstige tekortkomingen aan hun verplichtingen als Belgische burger ' in de zin van artikel 23, § 1, 2°, in het kader van een vordering die met toepassing van artikel 23, § 3, onmiddellijk voor het hof van beroep is gebracht en niet voor de rechter bij wie de strafvordering aanhangig is gemaakt, en zulks zelfs wanneer de veroordelingen waarop de vordering tot vervallenverklaring is gebaseerd, dateren van vóór de inwerkingtreding, op 14 december 2012, van artikel 23/1 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit ?