"Art. 25. Les membres de l'équipe d'intervention peuvent procéder à la fouille d'un véhicule ou de tout autre moyen de transport, qu'il soit en circulation ou en stationnement sur la voie publique ou dans des lieux accessibles au public, lorsqu'ils ont des motifs raisonnables de croire, en fonction du comportement du conducteur ou des passagers, d'indices matériels ou des circonstances de temps ou de lieu, que le véhicule ou le moyen de transport sert ou pourrait servir à mettre gravement en danger la vie ou l'intégrité physique d'un membre du personnel du service de renseignement et de sécurité concerné ou l'intégrité des infrastructures et des biens du service à protéger.
"Art. 25. De leden van het interventieteam kunnen overgaan tot het doorzoeken van een voertuig of enig ander vervoermiddel, zowel in het verkeer als geparkeerd op de openbare weg of op voor het publiek toegankelijke plaatsen, indien zij op grond van de gedragingen van de bestuurder of de passagiers, van materiële aanwijzingen of van omstandigheden van tijd of plaats, redelijke gronden hebben om te denken dat het voertuig of vervoermiddel gebruikt wordt of gebruikt zou kunnen worden om het leven of de fysieke integriteit van een personeelslid van de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst of de integriteit van de infrastructuur en de goederen van de te beschermen dienst ernstig in gevaar te brengen.