36. souligne que tout le monde n’est pas capable de travailler et qu’actuellement, il n’y a pas de travail pour tous; souligne également l’importance de mettre en œuvre la recommandation de 1992 adoptée par le Conseil de décembre relative à la fourniture de «ressources et prestations suffisantes pour vivre conformément à la dignité humaine», par le biais de l’extension des programmes de revenus minimaux à tous les États membres, et d’accroître les niveaux pour en assurer l’accès et l’adéquation;
36. onderstreept dat niet alle mensen in staat zijn om te werken en dat er evenmin genoeg banen zijn voor iedereen, en bevestigt het belang van de tenuitvoerlegging van de aanbeveling van 1992, die werd bekrachtigd door de Raad in december, die voorziet in "inkomsten en prestaties die toereikend zijn om een menswaardig bestaan te leiden", door minimuminkomensregelingen uit te breiden naar alle lidstaten en de niveaus zodanig te verhogen dat de toegang en toereikendheid zijn gewaarborgd;