« L'article 3 et l'article 5, 2), de la loi du 16 juillet 2002 (modifié par l'article 33 de la loi-programme du 5 août 2003), qui ont modifié l'article 24 du titre préliminaire du Code d'instruction criminelle et supprimé la suspension de la prescription à partir de l'audience d'introduction, suspension instaurée par la loi du 11 décembre 1998, violent-ils les articles 10 et 11 de la Constitution, en tant qu'ils instaurent un régime de prescription sans faire de distinction au niveau de l'application, d'une part, à la caté
gorie des personnes poursuivies pour une infraction non encore
prescrite (délit ou ...[+++]crime correctionnalisé), commise avant le 1 septembre 2003 et, d'autre part, à la catégorie des personnes poursuivies pour une infraction non encore prescrite (délit ou crime correctionnalisé), commise après le 1 septembre 2003, la prescription de l'action publique à l'égard de la première catégorie étant jugée conformément au régime de la loi du 11 décembre 1998 et, partant, suspendue à partir de l'audience d'introduction devant la juridiction de jugement, alors que les motifs de suspension en question pour ce qui concerne la prescription de l'action publique ne s'appliquent pas à la deuxième catégorie ?« Schenden de artikelen 3 en 5, 2), van de wet van 16 juli 2002 (zoals gewijzigd bij artikel 33 van de programmawet van 5 augustus 2003), waarbij artikel 24 van de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering werd gewijzigd en waarbij de schorsing van de verjaring vanaf de inleidingszitting, zoals ingevoerd bij wet van 11 december 1998, werd afgeschaft, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre deze artikelen een verjaringsregime instellen zonder onderscheid van toepassing zijnde op, enerzijds, de categorie
van vervolgden voor een nog niet verjaard misdrijf (wanbedrijf of gecorrectionaliseerde misdaad), gepleegd zijnde v
...[+++]oor 1 september 2003, en, anderzijds, de categorie van vervolgden voor een nog niet verjaard misdrijf (wanbedrijf of gecorrectionaliseerde misdaad) gepleegd zijnde na 1 september 2003, waarbij de verjaring van de strafvordering jegens de eerste categorie wordt beoordeeld overeenkomstig het regime van de wet van 11 december 1998 en ten aanzien van wie de verjaring derhalve wordt geschorst vanaf de inleidingszitting voor het vonnisgerecht, terwijl de desbetreffende schorsingsgronden wat de verjaring van de strafvordering betreft niet gelden ten aanzien van de tweede categorie ?