Le Tribunal se demande aussi quelle est encore la portée de la disposition de l'article 8, § 2, alinéa 4, de la loi, qui prévoit que l'intéressé « indi
que irrévocablement dans son recours devant la Commission permanente de recours des réfugiés s'il requiert l'assistance d'un interprète, dans la mesure où, à défaut d'une telle indication, et malgré son choix exprimé pour le français ou le néerlandais, il est encore loisible aux premiers présidents d'attribuer l'examen de ce recours à une chambre de l'autre rôle linguistique, en fournissant au demandeur un i
nterprète qu'il n'a pourtant ...[+++] pas demandé lors de son recours ».De Rechtbank vraagt zich ook af wat nog de draagwijdte is van artikel 8, § 2, vierde lid, van de wet, dat bepaalt dat de betrokkene « in zijn verzoekschrift waarbij het beroep wordt ingesteld bij de Vaste Beroepscommissie voor vluchtelingen, onherroepelijk aangeeft of hij de hulp van een tolk nodig heeft, in zoverre, bij ontstentenis van een dergelijke verklaring en in weerwil van zijn keuze voor het Frans of het Nederlands die hij kenbaar heeft gemaakt, de eerste voorzitters het onderzoek van dat beroep nog kunnen toewijzen aan een kamer van de andere taalrol, en daarbij aan de asielzoeker een tolk kunnen verschaffen die hij bij het indie
nen van zijn beroep nochtans niet had ...[+++]gevraagd ».