Le but était en effet d'instaurer une réglementation conforme au principe d'égalité, à l'exercice constitutionnel de compétences en matière d'enseignement et à la politique de l'enseignement, en ce qui concerne la concordance des emplois du personnel enseignant dans l'enseignement supérieur artistique, dans lequel,
vu par rapport aux autres disciplines visées par le décret du 13 juillet 1994 relatif aux instituts supérieurs, par suite de la profonde réforme dans l'enseignement supérieur non universitaire, se présentaient certaines particularités, à savoir le passage de l'enseignement artistique, dans le système général de l'enseignement
...[+++]supérieur non universitaire, vers le régime de deux cycles, avec la possibilité de délivrer des diplômes de l'enseignement supérieur artistique du troisième degré et la spécificité des anciennes modalités de recrutement des enseignants, de sorte qu'une concordance sur la base de la détention du diplôme ne pouvait pas valoir seule comme critère de concordance et que beaucoup de membres du personnel, indépendamment de l'obtention de l'attestation de notoriété artistique, ne pouvaient prétendre dans le régime organique ni à un emploi de chargé de cours ni à un emploi d'assistant.Het was immers de bedoeling een met het gelijkheidsbeginsel, met de grondwettelijke bevoegdheidsuitoefening inzake onderwijs en met het onderwijsbeleid in overeenstemming zijnde regelgeving in te stellen wat betreft de concordantie der ambten van het onderwijzend personeel in het hoger kunstonderwijs, waarvoor zich, ten opzichte van de andere studiegebieden van het hogeschooldecreet van 13 juli 1994, ten gevolge van de ingrijpende onderwijshervorming in het hoger onderwijs buiten de universiteit, bepaalde bijzonderheden voordoen, namelijk een overgang van het kunstonderwijs in het algemeen stelsel van het HOBU naar het stelsel van twee cycli, met mogelijkheid tot uitreiking van diploma's van hoger kunstonderwijs van de derde graad en de spe
...[+++]cificiteit van de vroegere aanwervingsmodaliteit voor de lesgevers, zodat een concordantie op basis van diplomabezit alleen niet als concordantiecriterium kon gelden en vele personeelsleden, los van het verwerven van het bewijs van artistieke bekendheid, in het organieke stelsel noch voor een docentschap noch voor een assistentschap in aanmerking kwamen.