Les créanciers affectés par l'exercice des pouvoirs de dépréciation ou de conversion visés au paragraphe 4 n'ont pas le droit de contester la réduction du montant du principal de l'instrument ou de l'engagement ou, selon le cas, la conversion de l'instrument ou de l'engagement, sans préjudice du Chapitre IX.
De schuldeisers die getroffen worden door de in paragraaf 4 bedoelde uitoefening van afschrijvings- of omzettingsbevoegdheden, zijn niet gerechtigd om de verlaging van de hoofdsom van het instrument of de verbintenissen dan wel, al naar gelang het geval, de omzetting ervan te betwisten, onverminderd het bepaalde in Hoofdstuk IX.