3. Lorsqu’en vertu de sa législation, un État membre ne procède pas encore à l’extradition ou à la remise de ses propres ressortissants, il prend les mesures nécessaires en vue d’établir sa compétence à l’égard des infractions visées aux articles 2, 3, 4 et 5 et d’en poursuivre l’auteur, le cas échéant, lorsqu’elles sont commises par l’un de ses ressortissants en dehors de son territoire.
3. Een lidstaat die zijn eigen onderdanen krachtens zijn wetgeving momenteel niet uitlevert of overlevert, treft de nodige maatregelen om zijn rechtsmacht te vestigen over de in de artikelen 2, 3, 4 en 5 genoemde gedragingen, en vervolgt die gedragingen, indien van toepassing, wanneer een van zijn onderdanen zich daaraan buiten zijn grondgebied schuldig heeft gemaakt.